Pautas docentes +/- 15 minutos

Audio y vídeo

  1. En el onvoltooid verleden tijd de los verbos fuertes, se observa un cambio de vocal.
  2. En plural se añade -en.
  3. En singular no se añade nada.
  4. En los verbos fuertes no se añade te(n)/de(n).
Categorie (Categoría)Infinitief (infinitivo)O.v.t. (pretérito imperfecto)
ij → eeblijven (quedarse)
kijken (mirar)
rijden (conducir)
lijken (parecer)
...
bleef (se quedó)
keek (mirar)
reed (condujo)
leek (puerro)
...
ie → ookiezen (elegir)
vliegen (volar)
bieden (ofrecer)
verliezen (perder)
...
koos (Categoría)
vloog (voló)
bood (ofrecer)
verloor (perdió)
...
ui → ooruiken (oler)
sluiten (cerrar)
fluiten (silbar)
zuigen (chupar)
...
rook (fumé)
sloot (cerró)
floot (faltar)
zoog (chupó)
...
i → obeginnen (comenzar)
drinken (beber)
springen (saltar)
vinden (encontrar)
...
begon (empezar)
dronk (bebió)
sprong (saltó)
vond (encontró)
...
e → otrekken (tirar)
vechten (combatir)
zwemmen (nadar)
schenken (regalar)
...
trok (tirar)
vocht (luchó)
zwom (nadó)
schonk (donar)
...
e → ooscheren (afeitar)
wegen (wegen)
bewegen (mover)
zweren (confesar)
...
schoor (rasurar)
woog (pesó)
bewoog (se movió)
zwoor (juré)
...
a → ieblazen (soplar)
laten (dejar)
slapen (dormir)
vallen (caer)
blies (sopló)
liet (permanecer)
sliep (durmió)
viel (mucho)
e → aeten (comer)
genezen (curar)
geven (dar)
vergeten (olvidar)
at (Categoría)
genas (se curó)
gaf (dio)
vergat (olvidó)
e → iehelpen (ayudar)
bederven (estropear)
scheppen (crear)
sterven (morir)
hielp (ayudó)
bedierf (deterioró)
schiep (creó)
stierf (murió)

Overige: (Otros:)
i → a



a → oe


ou → ie
e → i
o → e

liggen (yacer)
bidden (bendecir)
zitten (sentarse)

dragen (llevar)
varen (navegar)
graven (cavar)

houden (mantener)
weten (saber)
worden (convertirse)

lag (yació)
bad (malo)
zat (Categoría)

droeg (llevó)
voer (alimentar)
groef (cavar)


hield (mantuvo)
wist (permanecer)
werd (Categoría)

Ejercicio 1: Onvoltooid verleden tijd: sterke werkwoorden

Instrucción: Rellena la palabra correcta.

Mostrar traducción Mostrar respuestas

bleven, boden, hielp, reden, liet, lag, keek, sloot

1. Kijken:
Hij ... naar de brand uit zijn raam.
(Miraba el incendio desde su ventana.)
2. Sluiten:
De brandweer ... de straat af.
(El bombero cerró la calle.)
3. Laten:
De agent ... de mensen het gebouw verlaten toen de brand begon.
(El agente hizo que la gente saliera del edificio cuando comenzó el incendio.)
4. 3-Helpen:
Hij ... de ambulance met het slachtoffer.
(Él ayudó a la ambulancia con la víctima.)
5. Rijden:
Jullie ... snel naar de spoedeisende hulp.
(Conducíais rápido a urgencias.)
6. Liggen:
Het slachtoffer ... op de grond toen de ambulance arriveerde.
(La víctima estaba en el suelo cuando llegó la ambulancia.)
7. Bieden:
We ... hulp bij het spoedgeval.
(Ofrecimos ayuda en una emergencia.)
8. Blijven:
Wij ... binnen vanwege de brand.
(Nos quedamos dentro por el incendio.)

Ejercicio 2: Opción múltiple

Instrucción: Elige en cada grupo la frase correcta con el pretérito imperfecto adecuado de un verbo fuerte. Presta atención al cambio vocálico y a la conjugación correcta sin añadir -te(n)/-de(n).

1.
Onjuist: enkelvoud krijgt geen -en en de klinkerverandering is onjuist.
Onjuist: sterke werkwoorden krijgen geen -de(n) in de verleden tijd.
2.
Onjuist: 'kiest' is tegenwoordige tijd, niet verleden tijd.
Onjuist: sterke werkwoorden krijgen geen -de(n) in de verleden tijd.
3.
Onjuist: 'vloog' is enkelvoud, hier is meervoud nodig.
Onjuist: sterke werkwoorden krijgen geen -de(n) in de verleden tijd.
4.
Onjuist: 'reden' is meervoud, hier is enkelvoud nodig.
Onjuist: 'rijkte' is onjuist, geen klinkerverandering en foute uitgang.