Werken (trabajar) - Conjugación de verbos y ejercicios

Conjugación de werken (trabajar) para todos los tiempos verbales con frases de ejemplo y ejercicios.

 Werken (trabajar) - Conjugación de verbos y ejercicios

Materiales de aprendizaje que implementan este verbo:

Nivel: A1

Módulo 3: Dag tot dag (Día a día)

Lección 16: Dagelijkse routines (Rutinas diarias)

Infinitief Voltooid deelwoord
Werken (trabajar) gewerkt (trabajado)

Tiempos verbales

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Neerlandés Español
(ik) werk yo trabajo
(jij) werkt/work tú trabajas
(hij/zij/het) werkt él/ella/eso trabaja
(wij) werken nosotros trabajamos
(jullie) werken vosotros trabajáis
(zij) werken ellas trabajan

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Neerlandés Español
(ik) werkte yo trabajé
(jij) werkte tú trabajaste
(hij/zij/het) werkte él/ella/eso trabajó
(wij) werkten nosotros trabajamos
(jullie) werkten vosotros trabajasteis
(zij) werkten ellos trabajaban

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Neerlandés Español
(ik) heb gewerkt yo he trabajado
(jij) hebt gewerkt tú has trabajado
(hij/zij/het) heeft gewerkt él/ella/ello ha trabajado
(wij) hebben gewerkt nosotros hemos trabajado
(jullie) hebben gewerkt vosotros habéis trabajado
(zij) hebben gewerkt ellos han trabajado

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Neerlandés Español
(ik) had gewerkt yo trabajé
(jij) had gewerkt tú habías trabajado
(hij/zij/het) had gewerkt él/ella/eso había trabajado
(wij) hadden gewerkt nosotros habíamos trabajado
(jullie) hadden gewerkt vosotros habíais trabajado
(zij) hadden gewerkt ellos habían trabajado

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal gewerkt hebben / zal werken hebben yo habré trabajado
(jij) zult gewerkt hebben / zult werken hebben tú habrás trabajado / trabajarás
(hij/zij/het) zal gewerkt hebben / zal werken hebben él/ella/eso habrá trabajado / habrá trabajado
(wij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben nosotros habremos trabajado / nosotros trabajaremos
(jullie) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben vosotros habréis trabajado / trabajaréis
(zij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben ellos habrán trabajado / ellos trabajarán

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal hebben gewerkt yo habré trabajado
(jij) zult hebben gewerkt / zal hebben gewerkt tú habrás trabajado
(hij/zij/het) zal hebben gewerkt él/ella/ello habrá trabajado
(wij) zullen hebben gewerkt nosotros habremos trabajado
(jullie) zullen hebben gewerkt vosotros habréis trabajado
(zij) zullen hebben gewerkt ellos habrán trabajado
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Neerlandés Español
(ik) zou werken yo trabajaría
(jij) zou werken tú trabajarías
(hij/zij/het) zou werken él/ella/ello trabajaría
(wij) zouden werken nosotros trabajaríamos
(jullie) zouden werken vosotros trabajaríais
(zij) zouden werken ellos trabajarían

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Neerlandés Español
(ik) zou gewerkt hebben yo habría trabajado
(jij) zou gewerkt hebben tú habrías trabajado
(hij/zij/het) zou gewerkt hebben él/ella/ello habría trabajado
(wij) zouden gewerkt hebben nosotros habríamos trabajado
(jullie) zouden gewerkt hebben vosotros habríais trabajado
(zij) zouden gewerkt hebben ellos habrían trabajado
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Neerlandés Español
Werk! ¡Trabaja!