Zich scheren (afeitarse) - Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs (Pretérito imperfecto, modo imperativo) Compartir ¡Copiado!

Zich scheren - Conjugación de afeitarse en neerlandés: Tabla de conjugación, ejemplos y ejercicios en el pasado perfecto, modo indicativo (Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs).
Onvoltooid verleden tijd (OVT), aantonende wijs (Pretérito imperfecto, modo imperativo)
Todas las conjugaciones y tiempos: Zich scheren (afeitarse) - Conjugación de verbos y ejercicios
Plan de estudios: Clase de neerlandés - Dagelijkse routines (Rutinas diarias)
Conjugación de afeitarse en pretérito imperfecto
Neerlandés | Español |
---|---|
(ik) scheerde mij | me afeité |
(jij) scheerde je / scheerde jij | tú te afeitaste |
(hij/zij/het) scheerde zich | él/ella/ello se afeitó |
(wij) scheerden ons | nos afeitamos |
(jullie) scheerden je / scheerden jullie | vosotros os afeitasteis |
(zij) scheerden zich | ellos se afeitaron |
Frases de ejemplo
Neerlandés | Español |
---|---|
Ik scheerde mij voor het tanden poetsen. | Me afeité antes de cepillarme los dientes. |
Jij scheerde je na het gebruik van de gel. | Tú te afeitaste después de usar el gel. |
Hij scheerde zich en gebruikte daarna deodorant. | Él se afeitó y luego usó desodorante. |
Wij scheerden ons voor het feestje met parfum. | Nos afeitamos para la fiesta con perfume. |
Jullie scheerden je na het handen wassen. | Vosotros os afeitasteis después de lavaros las manos. |
Zij scheerden zich voordat ze de zalf openden. | Ellos se afeitaron antes de abrir la pomada. |
Ejercicio: Conjugación verbal
Instrucción: Elige la forma correcta.
jij, scheerden, jullie, je, scheerden zich, scheerde, scheerde zich, scheerden ons, scheerde mij
1.
Wij ... voor het feestje met parfum.
(Nos afeitamos para la fiesta con perfume.)
2.
... ... ... na het gebruik van de gel.
(Tú te afeitaste después de usar el gel.)
3.
Hij ... en gebruikte daarna deodorant.
(Él se afeitó y luego usó desodorante.)
4.
Ik ... voor het tanden poetsen.
(Me afeité antes de cepillarme los dientes.)
5.
... ... ... na het handen wassen.
(Vosotros os afeitasteis después de lavaros las manos.)
6.
Zij ... voordat ze de zalf openden.
(Ellos se afeitaron antes de abrir la pomada.)