Uitchecken (hacer el check-out) - Conjugación de verbos y ejercicios

Conjugación de uitchecken (hacer el check-out) para todos los tiempos verbales con frases de ejemplo y ejercicios.

 Uitchecken (hacer el check-out) - Conjugación de verbos y ejercicios

Materiales de aprendizaje que implementan este verbo:

Nivel: A2

Módulo 1: Reizen: op avontuur! (Viajar: ¡A lo desconocido!)

Lección 6: Op hotel (En el hotel)

Infinitief Voltooid deelwoord
Uitchecken (Hacer el check-out) Uitgecheckt (Hecho el check-out)

Tiempos verbales

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Neerlandés Español
(ik) check uit yo hago el check-out
(jij) checkt uit / check jij uit tú haces el check-out / haces el check-out
(hij/zij/het) checkt uit él/ella/eso hace el check-out
(wij) checken uit nosotros hacemos el check-out
(jullie) checken uit vosotros hacéis el check-out
(zij) checken uit ellas hacen el check-out

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Neerlandés Español
(ik) checkte uit yo hice el check-out
(jij) checkte uit / checkte uit tú hiciste el check-out / hiciste el check-out
(hij/zij/het) checkte uit él/ella/ello hizo el check-out
(wij) checkten uit nosotros hicimos el check-out
(jullie) checkten uit vosotros hicisteis el check-out
(zij) checkten uit ellos hicieron el check-out

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Neerlandés Español
(ik) heb uitgecheckt yo he hecho el check-out
(jij) hebt uitgecheckt / hebt uitgecheckt tú has hecho el check-out
(hij/zij/het) heeft uitgecheckt él/ella/ello ha hecho el check-out
(wij) hebben uitgecheckt nosotros hemos hecho el check-out
(jullie) hebben uitgecheckt vosotros habéis hecho el check-out
(zij) hebben uitgecheckt ellos han hecho el check-out

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Neerlandés Español
(ik) heb uit-ge-checkt yo he hecho el check-out
(jij) hebt uit-ge-checkt / hebt uitgecheckt tú has hecho el check-out
(hij/zij/het) heeft uit-ge-checkt / heeft uitgecheckt él/ella/ello ha hecho el check-out
(wij) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt nosotros hemos hecho el check-out
(jullie) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt vosotros habéis hecho el check-out
(zij) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt ellos han hecho el check-out

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal uitchecken yo haré el check-out
(jij) zult uitchecken / zal uitchecken tú harás el check-out
(hij/zij/het) zal uitchecken él/ella/eso hará el check-out
(wij) zullen uitchecken nosotros haremos el check-out
(jullie) zullen uitchecken vosotros haréis el check-out
(zij) zullen uitchecken ellos harán el check-out

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal hebben uitgecheckt yo habré hecho el check-out
(jij) zult hebben uitgecheckt / zul hebben uitgecheckt tú habrás hecho el check-out
(hij/zij/het) zal hebben uitgecheckt él/ella/ello habrá hecho el check-out
(wij) zullen hebben uitgecheckt nosotros habremos hecho el check-out
(jullie) zullen hebben uitgecheckt vosotros habréis hecho el check-out
(zij) zullen hebben uitgecheckt ellos habrán hecho el check-out
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Neerlandés Español
(ik) zou zijn uitgecheckt yo haría el check-out
(jij) zou zijn uitgecheckt tú harías el check-out
(hij/zij/het) zou zijn uitgecheckt él/ella/ello haría el check-out
(wij) zouden zijn uitgecheckt nosotros haríamos el check-out
(jullie) zouden zijn uitgecheckt vosotros haríais el check-out
(zij) zouden zijn uitgecheckt ellos harían el check-out

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Neerlandés Español
ik zou uitgecheckt hebben yo habría hecho el check-out
jij zou uitgecheckt hebben tú habrías hecho el check-out
hij/zij/het zou uitgecheckt hebben él/ella/ello habría hecho el check-out
wij zouden uitgecheckt hebben nosotros habríamos hecho el check-out
jullie zouden uitgecheckt hebben vosotros habríais hecho el check-out
zij zouden uitgecheckt hebben ellos/ellas habrían hecho el check-out
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Neerlandés Español
Check uit! haz el check-out