10K+ estudiantes - 4.8/5
Aprende con un profesor Materiales de aprendizaje incluidos Practicar conversación

Plannen (planear) - Conjugación de verbos y ejercicios

Conjugación de plannen (planear) para todos los tiempos verbales con frases de ejemplo y ejercicios.

Plannen (planear) - Conjugación de verbos y ejercicios

Materiales de aprendizaje que implementan este verbo:

Nivel: A1

Módulo 2: Van uren tot seizoenen (De horas a estaciones)

Lección 14: Kalenderdata en feestdagen (Fechas del calendario y días festivos.)

Infinitief Voltooid deelwoord
Plannen (planear) Gepland (Planificado)

Tiempos verbales

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Neerlandés Español
(ik) plan yo planeo
(jij) plant / plan je tú planear
(hij/zij/het) plant él/ella/eso planea
(wij) plannen nosotros planeamos
(jullie) plannen vosotros planear
(zij) plannen ellas planean

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Neerlandés Español
(ik) plande yo planeaba
(jij) plande tú planeaste
(hij/zij/het) plande él/ella/eso planeó
(wij) planden nosotros planeamos
(jullie) planden vosotros planearais
(zij) planden ellas planearon

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Neerlandés Español
(ik) heb gepland yo he planeado
(jij) hebt/gepland tú has planeado
(hij/zij/het) heeft gepland él/ella/ello ha planeado
(wij) hebben gepland nosotros hemos planeado
(jullie) hebben gepland vosotros habéis planeado
(zij) hebben gepland ellos han planeado

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Neerlandés Español
(ik) heb gepland yo he planeado
(jij) hebt gepland tú has planeado
(hij/zij/het) heeft gepland él/ella/eso ha planeado
(wij) hebben gepland nosotros hemos planeado
(jullie) hebben gepland vosotros habéis planeado
(zij) hebben gepland ellos han planeado

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal plannen yo planearé
(jij) zult plannen tú planearás
(hij/zij/het) zal plannen él/ella/ello planeará
(wij) zullen plannen nosotros planeará
(jullie) zullen plannen vosotros vais a planear
(zij) zullen plannen Ellos planearán

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Neerlandés Español
(ik) zal gepland hebben yo habré planeado
(jij) zult/zal gepland hebben tú habrás planeado
(hij/zij/het) zal gepland hebben él/ella/ello habrá planeado
(wij) zullen gepland hebben nosotros habremos planeado
(jullie) zullen gepland hebben vosotros habréis planeado
(zij) zullen gepland hebben ellos habrán planeado
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Neerlandés Español
(ik) zou plannen yo planearía
(jij) zou plannen tú planearías
(hij/zij/het) zou plannen él/ella/ello planearía
(wij) zouden plannen nosotros planearíamos
(jullie) zouden plannen vosotros planearíais
(zij) zouden plannen ellos planearían

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Neerlandés Español
(ik) zou gepland hebben yo habría planeado
(jij) zou gepland hebben tú habrías planeado
(hij/zij/het) zou gepland hebben él/ella/ello habría planeado
(wij) zouden gepland hebben nosotros habríamos planeado
(jullie) zouden gepland hebben vosotros habríais planeado
(zij) zouden gepland hebben ellos habrían planeado
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Neerlandés Español
Plan! ¡Planea!